De vraag is of een baby echt honger heeft, of dat ouders gewoon voeding aanbieden zodra een baby huilt. Dr. Ian Paul, professor pediater, leidde vanaf 2011 een onderzoek waarbij de effecten van responsief ouderschap in kaart werden gebracht. Daarbij kregen ouders strategieën aangeleerd om de signalen van hun baby beter te leren lezen om er zo beter op te reageren. “Heel vaak krijgen mama’s te horen dat ze hun baby ‘op verzoek’ moeten voeden. Maar er wordt nooit gezegd wat ‘op verzoek’ dan precies inhoudt.”
Tijdens het onderzoek leerden ouders om de signalen die op honger wijzen te herkennen. Want hongerige baby’s moeten, uiteraard, gevoed worden. Daarnaast leerden ze ook alternatieve strategieën om baby’s te troosten wanneer ze om een andere reden huilden. Deze strategieën omvatten ondermeer inbakeren, achtergrondgeluiden laten horen, herpositioneren en schommelen. Daarnaast kregen de ouders ook informatie over hoeveel een baby op een bepaalde leeftijd normaal huilt.
Een baby die huilt maar niet speciaal honger heeft, zal kalmeren wanneer hij een zoete vloeistof aangeboden krijgt. Maar volgens Dr. Paul kan dat op latere leeftijd tot problemen leiden. “De normale vaardigheid om emoties te reguleren wordt tenietgedaan door een voedingsbeloning als troost. Dat wordt later in het leven geprojecteerd: als iemand kwaad of verdrietig is, dan wordt voedsel een mechanisme om deze emoties te verzachten."
Uit het onderzoek bleek dat de kinderen van wie de ouders deze training hadden gekregen op de leeftijd van 1 jaar minder kans hadden op overgewicht. Bovendien sliepen deze kinderen ook beter dan de kinderen in de controlegroep. De ouders van de baby’s uit de controlegroep hadden een opleiding in veiligheid gekregen in plaats van in responsief ouderschap. “Ouders en grootouders staan meestal wel open voor die informatie,” zegt Dr. Paul, “maar het wordt niet standaard voorzien.”
Pediaters vertellen ouders met een pasgeboren baby vaak dat ze de baby elke drie uur moeten wakker maken om ervoor te zorgen dat de baby terug op zijn geboortegewicht raakt. “Maar ik kan je niet vertellen hoeveel baby’s ik zie na twee maanden, bij wie niemand vermeld heeft dat de baby al lang niet meer wakker hoefde gemaakt te worden.”
Uit recent onderzoek blijkt dat meer dan 10% van de wereldbevolking aan obesitas lijdt, met alle medische gevolgen van dien. Om de strijd tegen obesitas aan te gaan moet er met vele factoren rekening worden gehouden, maar eentje daarvan is in elk geval de wetenschap hoe een individu eet en bijkomt, en dat vanaf het prille begin.
Dr. Julie Lumeng, professor pediater aan de Universiteit van Michigan richt haar onderzoek vooral op het karakter van baby's. "Obesitas is iets waarover wetenschappers nog niet voldoende weten. Veel wetenschappers geloven dat kinderobesitas kan voorkomen worden door borstvoeding te geven, of door de manier waarop vast voedsel wordt geïntroduceerd te veranderen, maar er zijn nog geen studies die dat effectief aantonen.”
Dr. Lumeng is zeer te spreken over het onderzoek rond responsief ouderschap, dat belangrijke inzichten verschaft over voedingsdynamieken bij kleine baby’s. Toch vraagt ze om verder onderzoek uit te voeren. “Baby’s worden geboren met verschillende temperamenten, en ik denk niet dat het een gek idee is om ervan uit te gaan dat sommige baby’s gulzige eters zijn en andere niet. Die verschillende soorten baby’s vragen een andere aanpak van de ouders.”
Een Brits onderzoek bij tweelingen, waarbij 2.400 tweelingen uit 2007 werden opgevolgd, biedt nuttige inzichten in het verschil in eetlust. Dankzij de studie konden wetenschappers identieke tweelingen, die dezelfde genen hebben, vergelijken met niet-identieke tweelingen, die genetisch meer van elkaar verschillen maar die ook in dezelfde omgeving en tijd opgroeien.
Tijdens het onderzoek werden ouders ondervraagd over vier verschillende aspecten van de eetlust van hun kinderen: de responsiviteit op melk, de mate waarin ze genoten van eten, hoe snel ze genoeg hadden en hoe snel of hoe traag ze aten.
Onderzoekers stonden ervan versteld hoeveel variatie in eetlust er bestond. Er blijkt een belangrijke genetische factor gelinkt te kunnen worden aan baby’s en hun eetlust. Voor de snelheid van eten was er bijvoorbeeld een variatie tussen baby’s van 84%; voor het genieten van eten was dat 53%. En bij niet-identieke tweelingen van hetzelfde geslacht, bleken kinderen met een grotere respons op voeding of kinderen die minder snel genoeg hadden, sneller bij te komen dan hun tweelingbroer- of zus.
Sommige baby’s worden dus geboren met genen die ervoor zorgen dat ze een grotere eetlust hebben dan andere kinderen. En dan zijn er ook nog baby’s van wie de moeder het voeden als een constante strijd ervaart.
Zelfs in het prille begin van het leven, met een hulpeloze baby en slechts één voedingsbron, kan er dus al een problematische interactie ontstaan. Het gaat er als ouder bijgevolg om te begrijpen welk soort eter je kind is, en om dan op gepaste manier volgens de eetlust van je kindje te voeden.
Ouders helpen om hun kind te begrijpen en er correct op te reageren zou niet mogen betekenen dat we het hen verwijten als sommige baby’s te veel bijkomen, of net te weinig. “Als de medische wereld een probleem niet begrijpt, dan wordt het vaak een persoonlijke verantwoordelijkheid,” zegt Dr. Lumeng. “We begrijpen obesitas niet helemaal, dus sommigen lijken te denken dat het wel aan incompetente moeders moet liggen.”
De complexiteit van de variaties in eetlust bij baby’s is maar één stukje informatie in het trachten te begrijpen hoe obesitas biologisch en sociaal in elkaar zit, en hoe veranderingen in voedselbeschikbaarheid en in de grotere omgeving zo’n verschillend effect op mensen kan hebben.
“Ook voor de gulzige eter is het altijd onze bedoeling om kinderen te helpen,” zegt Dr. Paul. “Soms zijn artsen de nee-agenten: we zeggen nee tegen zoveel dingen, maar we geven geen alternatieven. Met onze aanpak is het onze bedoeling om ouders wél alternatieven te geven.”
Bron: The New York Times
Dit artikel werd geschreven in samenwerking met Mama Baas.